Van faalangst naar zelfvertrouwen: 8 tips

Van faalangst naar zelfvertrouwen: 8 tips

Sommige kinderen zijn van nature heel zelfverzekerd en stralen ook uit dat ze de hele wereld aankunnen. Nergens bang voor, altijd in voor iets nieuws, schrikken niet van een standje… Andere kinderen daarentegen kijken eerst de kat uit de boom en nemen het zekere voor het onzekere. Als iets moeilijk lijkt, beginnen ze er liever niet aan. Dat kan natuurlijk lastig zijn met bijvoorbeeld de werkhouding op school. En voor je het weet pas je je erop aan: “Dat vraag ik maar niet aan hem, dat durft hij toch niet”. Met deze tips help jij je kind stapje voor stapje met het opbouwen van zelfvertrouwen. Je zult snel merken wat een verschil dat oplevert!

1. Ga uit van de beste bedoelingen

Ga er altijd vanuit dat een kind zijn best doet. Als het kind gedrag vertoont dat van jou niet mag, dan is daar vast een reden voor, ook al begrijp je die soms nog niet. Ga ervan uit dat het kind jou het liefste blij en tevreden ziet. Als het dus iets doet wat jij niet leuk vindt, dan speelt er van binnen blijkbaar iets dat nóg belangrijker is. Wees daar nieuwsgierig naar! Op zo’n moment kan een standje funest zijn voor het zelfvertrouwen.

2. Zoek de uitzonderingen

Een kind dat leert om in uitzonderingen te denken, kan de hele wereld aan. Neem dat mee in hoe je tegen je kind praat. Het kind is niet altíjd stout, er zijn ook goede dagen. Het weer is niet altijd prut, er zijn ook mooie dagen. Een probleem kan niet 24 uur per dag 7 dagen in de week optreden, er zijn altijd uitzonderingen. Een (gedrags)probleem doet zich niet altijd voor, en ook niet altijd even heftig. Stel, je motorisch nog niet zo handige kind laat (alweer) een glas vallen. Als je daar veel aandacht aan geeft (“ik zei het toch” of “jij ook altijd”), versterk je het gevoel ‘ik ben onhandig’. Veel beter is het om de uitzonderingen te benoemen: wanneer gaat het wél goed, hoe lang ging het al wel goed? Dát versterkt een kind.

3. Je ‘bent’ versus je ‘doet’

Wen jezelf eraan om bij goede eigenschappen het werkwoord ‘zijn’ te gebruiken en bij minder goede eigenschappen het werkwoord ‘doen’. Met ‘je bent’ versterk je enorm hoe het kind over zichzelf denkt. Als je dat met negatieve eigenschappen gebruikt, slaat het kind dat onbewust zo op. “Je bent een schatje en je doet nu even niet aardig”. Vergelijk maar eens wat onderstaande zinnetjes met je zelfbeeld doen:
– Je bent creatief, je bent lief, je bent grappig.
– Je bent niet aardig, je bent vervelend, je bent flauw.

Kijk hier eens voor nog meer taaltips bij het opvoeden!

 4. Koppel succes aan goede eigenschappen

Als je kind iets bijzonders doet of behaalt (een goed cijfer, een mooi werkje, een muziekstuk, een slimme oplossing voor een probleem, een teruggevonden portomonnee), dan zijn dat uitgelezen kansen voor jou om het zelfvertrouwen een boost te geven. Bedenk welke eigenschap een kind moet hebben om dat succes te behalen en koppel dat direct en ongegeneerd aan elkaar:

– als je zo’n mooi werkje kunt maken, dan moet je wel héél creatief zijn.
– als je iets kunt vinden waar iedereen al naar gezocht had, dan ben je héél vindingrijk.
– als jij je toets binnen de tijd af had, dan kun jij je héél goed concentreren!

Juist omdat je een concreet voorbeeld voor handen hebt, komt de positieve bekrachtiging extra goed binnen bij je kind. En de kracht van de herhaling werkt dan ook. Als er weer eens iets kwijt is, roep jij: ‘Jij kunt altijd alles terugvinden, wil je me helpen?’
Tip: wees scheutig met ‘altijd’. En gebruik ook tip 3: het werkwoord ‘zijn’: jij bent…

5. Complimentjes aandikken

Complimentjes geven voor iets dat nog niet helemaal goed gaat, mag dat? Ja, het maakt ze juist extra alert op hetgeen jij benoemt. Dus ook bij een kind waarbij het fietsen nog wat wiebelig gaat: ‘Wat doe je dat al goed zeg, met fietsen, ik zie je vaak netjes over je schouder kijken en je hand uitsteken, keurig!’. Zo vertel je meteen hoe het hoort, en slaat een kind dat samen met ‘dat kan ik’ op in z’n wereldbeeld. Uiteraard zoek je de balans, want teveel complimentjes is niet meer geloofwaardig.

6. ‘Nóg niet’ geeft zelfvertrouwen!

Als een kind roept ‘Ik kán het niet’ geef dat zinnetje dan altijd terug met ‘nog’ ertussen: ‘Nee, dat kun je nóg niet’. ‘Het is zó moeilijk!’ geef je terug als “Dat klopt het is nu nog niet zo makkelijk voor je’. Je impliceert zo dat het later wel makkelijk wordt.

7. Geen gemaar

Wees zuinig met het woordje ‘maar’: als dat volgt op de eerste helft van je zin, dan is al het positieve dat je ermee bedoelde meteen teniet gedaan. “Je kunt goed rekenen, maar concentreren gaat nog niet zo goed”. Een complimentje eindigt dan met een koude douche. Wen jezelf eraan om wat vaker ‘én’ in plaats van ‘maar’ te gebruiken. Voel de verschillen maar eens:

“Je kunt goed rekenen, maar let op dat je je blijft concentreren!” >  “Je kunt goed rekenen, en let op dat je je blijft concentreren!”
“Ik vind het een fantastisch plan, maar ik denk dat het te duur is” > “Ik vind het een fantastisch plan, en ik denk dat het te duur is”

8. Kritiek in een broodje: de sandwich feedback
sandwich feedback

Kritiek is killing voor je zelfvertrouwen. Daarom heeft men de sandwich feedback methode bedacht: prop je feedback als een plakje kaas tussen 2 leuke opmerkingen:

– Eerst iets specifieks wat goed gaat
– Dan wat nog beter kan
– Dan een algemeen compliment

Dus in plaats van: “Zit toch niet altijd zo te knoeien met je eten!” zeg je: “Wat hou jij je bestek al goed vast! Let er nog even op dat je boven je bord eet. Ik ben heel trots op hoe jij eet!”

Of in plaats van “Hou toch eens op met piepen en eet door” zeg je: “Wat goed dat je al een hapje hebt geproefd! Wees nu maar even stil zodat je verder kunt eten. Ik vind het heel knap dat je zo je best doet terwijl dit gerecht nieuw voor je is!”

En zal ik je eens wat verklappen? Deze tips werken ook bij volwassenen!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *